Ir. Koenraad van der Gaast (1923-1993) heeft voor een groot deel het gezicht bepaald van de naoorlogse stationsbouw in Nederland.
Als Chef van de afdeling Gebouwen kreeg hij tot taak de stationsbouw aan te passen aan de nieuwe bedrijfsvisie die zich bij de Nederlandse Spoorwegen had ontwikkeld. De ietwat statische onderneming met de bijbehorende statige gebouwen moest veranderen in een dynamisch, laagdrempelig bedrijf dat zich in dienst stelde van het grote publiek, speciaal ten behoeve van het woon-werkverkeer. Bij die nieuwe visie paste een nieuw type station: in plaats van verblijfsruimte werd het doorgangsruimte. In tegenstelling tot de kleine besloten gebouwen of de grotere deftige stations van zijn voorgangers, ontwierp Van der Gaast stations met een uitnodigend karakter, die aansloten bij de bedrijvigheid in de omgeving.
Al in zijn eerste stations verschijnt een aantal elementen die op openheid zijn gericht: een omhoog gebogen dak, royale luifels en volop glas in de gevels. Omdat het station een doorgangsruimte werd, ontwierp hij korte, logische looproutes en kleinere wachtruimten en restauraties. Soms liet hij deze zelfs geheel achterwege. Met het haltegebouw Amsterdam Sloterdijk uit 1956 introduceerde Van der Gaast een totaal nieuwe opvatting in de stationsarchitectuur. Alle voorzieningen werden hier samengebracht onder een hoge open kap. Zo ondervond de reizigersstroom zo weinig mogelijk hindernissen. In de jaren zestig werd dit idee van alles-onder-een-kap grootschaliger en vollediger doorgevoerd. De kap groeide uit tot een opmerkelijke stalen constructie. Met station Tilburg uit 1965 heeft Van der Gaast zijn meesterstuk geleverd. Een zelfdragende, golvende overkapping van 46 bij 147 meter en bestaande uit twaalf hypparschalen spreidt zich uit over losstaande, transparant gehouden reizigers- en dienstruimten, over de perrons, de sporen en de voorrijruimte. De openheid, de centrale kap en de constructieve technieken die Van der Gaast introduceerde, bleven een bron van inspiratie voor de jonge architecten uit de jaren tachtig en negentig. Het gesloten, statige gebouw was een gepasseerd station geworden. Behalve stationsgebouwen ontwierp Van der Gaast voor de NS ook diverse voetgangerstunnels, fietsenstallingen, spoorbruggen en dienstgebouwen.
Ir. Koenraad van der Gaast (1923-1993) heeft voor een groot deel het gezicht bepaald van de naoorlogse stationsbouw in Nederland.
Als Chef van de afdeling Gebouwen kreeg hij tot taak de stationsbouw aan te passen aan de nieuwe bedrijfsvisie die zich bij de Nederlandse Spoorwegen had ontwikkeld. De ietwat statische onderneming met de bijbehorende statige gebouwen moest veranderen in een dynamisch, laagdrempelig bedrijf dat zich in dienst stelde van het grote publiek, speciaal ten behoeve van het woon-werkverkeer. Bij die nieuwe visie paste een nieuw type station: in plaats van verblijfsruimte werd het doorgangsruimte. In tegenstelling tot de kleine besloten gebouwen of de grotere deftige stations van zijn voorgangers, ontwierp Van der Gaast stations met een uitnodigend karakter, die aansloten bij de bedrijvigheid in de omgeving.
Al in zijn eerste stations verschijnt een aantal elementen die op openheid zijn gericht: een omhoog gebogen dak, royale luifels en volop glas in de gevels. Omdat het station een doorgangsruimte werd, ontwierp hij korte, logische looproutes en kleinere wachtruimten en restauraties. Soms liet hij deze zelfs geheel achterwege. Met het haltegebouw Amsterdam Sloterdijk uit 1956 introduceerde Van der Gaast een totaal nieuwe opvatting in de stationsarchitectuur. Alle voorzieningen werden hier samengebracht onder een hoge open kap. Zo ondervond de reizigersstroom zo weinig mogelijk hindernissen. In de jaren zestig werd dit idee van alles-onder-een-kap grootschaliger en vollediger doorgevoerd. De kap groeide uit tot een opmerkelijke stalen constructie. Met station Tilburg uit 1965 heeft Van der Gaast zijn meesterstuk geleverd. Een zelfdragende, golvende overkapping van 46 bij 147 meter en bestaande uit twaalf hypparschalen spreidt zich uit over losstaande, transparant gehouden reizigers- en dienstruimten, over de perrons, de sporen en de voorrijruimte. De openheid, de centrale kap en de constructieve technieken die Van der Gaast introduceerde, bleven een bron van inspiratie voor de jonge architecten uit de jaren tachtig en negentig. Het gesloten, statige gebouw was een gepasseerd station geworden. Behalve stationsgebouwen ontwierp Van der Gaast voor de NS ook diverse voetgangerstunnels, fietsenstallingen, spoorbruggen en dienstgebouwen.