De hedendaagse stedelijke publieke ruimte wordt intensiever gebruikt dan ooit en is veelal geprogrammeerd ten behoeve van consumptie. Al enkele decennia lang wordt betoogd dat dit een negatief gegeven is: deze geprogrammeerde ruimte is geen ‘open’ ruimte, waar men, ongepland, de ‘ander’ kan ontmoeten, waar groepen elkaar tegenkomen. Juist dat was immers het idee van de publieke ruimte als de fysieke manifestatie van de ‘publieke sfeer’ zoals deze door onder anderen Hannah Arendt en Jurgen Habermas werd gedefinieerd: de plaats voor debat en democratie, voor het uitwisselen van meningen. Deze OASE laat zien dat het tij aan het keren is. Het negatieve debat van de afgelopen decennia moet op zijn minst genuanceerd worden. De angsten en bezorgdheden ten opzichte van het verdwijnen van het publieke lijken plaats te maken voor een positiever en genuanceerder standpunt. Juist in de architectuur en bij ontwerpers is dit zichtbaar. Niet in grootschalige ‘publieke’ projecten, maar juist in een pragmatisch-idealistische benadering van alledaagse opgaven. De ontwerpers willen de condities bieden waaronder de ruimte toegeeigend kan worden door het publiek. Een terughoudende rol voor de ontwerper, maar geen bescheidenheid: het scheppen van deze condities is een uitdagende opgave voor ontwerpers.
OASE 77 herijkt de definitie van de publieke sfeer in relatie tot hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen, door een kritische reflectie te bieden op enkele sleutelwerken over de publieke sfeer en het gebruik van de stedelijke publieke ruimte. Daarnaast bespreekt en presenteert dit nummer de positieve ontwerppraktijk van de stedelijke publieke ruimte aan de hand van enkele projecten uit de afgelopen jaren.
De hedendaagse stedelijke publieke ruimte wordt intensiever gebruikt dan ooit en is veelal geprogrammeerd ten behoeve van consumptie. Al enkele decennia lang wordt betoogd dat dit een negatief gegeven is: deze geprogrammeerde ruimte is geen ‘open’ ruimte, waar men, ongepland, de ‘ander’ kan ontmoeten, waar groepen elkaar tegenkomen. Juist dat was immers het idee van de publieke ruimte als de fysieke manifestatie van de ‘publieke sfeer’ zoals deze door onder anderen Hannah Arendt en Jurgen Habermas werd gedefinieerd: de plaats voor debat en democratie, voor het uitwisselen van meningen.
Deze OASE laat zien dat het tij aan het keren is. Het negatieve debat van de afgelopen decennia moet op zijn minst genuanceerd worden. De angsten en bezorgdheden ten opzichte van het verdwijnen van het publieke lijken plaats te maken voor een positiever en genuanceerder standpunt. Juist in de architectuur en bij ontwerpers is dit zichtbaar. Niet in grootschalige ‘publieke’ projecten, maar juist in een pragmatisch-idealistische benadering van alledaagse opgaven. De ontwerpers willen de condities bieden waaronder de ruimte toegeeigend kan worden door het publiek. Een terughoudende rol voor de ontwerper, maar geen bescheidenheid: het scheppen van deze condities is een uitdagende opgave voor ontwerpers.
OASE 77 herijkt de definitie van de publieke sfeer in relatie tot hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen, door een kritische reflectie te bieden op enkele sleutelwerken over de publieke sfeer en het gebruik van de stedelijke publieke ruimte. Daarnaast bespreekt en presenteert dit nummer de positieve ontwerppraktijk van de stedelijke publieke ruimte aan de hand van enkele projecten uit de afgelopen jaren.
Met teksten van René Boomkens, Abram de Swaan, Hans Teerds, Panu Lehtovuori, Tom Avermaete, Klaske Havik, Ana Luz, Quentin Stevens, Ruth Baumeister, Catharina Gabrielson en Mayslits Kassif Architects.