In deze heruitgave van het standaardwerk 'Vrouwen in de vormgeving in Nederland'' dat in 2007 verscheen, worden de activiteiten van veelal vergeten vrouwelijke vormgevers opnieuw onder de aandacht gebracht.
De bijdrage van vrouwen aan de toegepaste kunst en industriële vormgeving in Nederland tussen 1880 en 1940 is sterk onderbelicht gebleven. En dat terwijl het een periode betreft waarin de emancipatie van vrouwen op veel gebieden vooruitgang boekte.
Aanvankelijk richtten vrouwen zich op typisch vrouwelijke textiele handwerken als kunstnaaldwerk en weven, een gevolg van het maatschappelijk gelegitimeerde verschil tussen mannen- en vrouwenwerk. Vanaf 1895 werkten zij ook als schilderessen bij aardewerkfabrieken, als grafische vormgevers, batikkers en ambachtelijk boekbinders. Na 1904 kwam het ontwerpen voor koperwerk erbij, en vanaf 1910 ambachtelijke edelsmeedkunst. Nog weer later gingen vrouwen werken als zelfstandig kunstpottenbakker, meubelontwerper en binnenhuisarchitect. Vanaf eind jaren twintig legden zij zich ook toe op het ontwerpen van industrieel vervaardigde metalen gebruiksvoorwerpen.
Vrouwen in de vormgeving gaat uitvoerig in op de deelname van vrouwen aan tentoonstellingen, de ateliers, winkels en galeries die vrouwen startten en leidden, de netwerken die zij voor hun werk gebruikten en de vakgebieden waarin zij werkten. Uit persoonlijke documenten blijkt het idealisme van vrouwen die kozen voor een kunstambacht in een periode waarin het gehele gebied van toegepaste kunst en industriële vormgeving zich als professioneel vakgebied emancipeerde ten opzichte van de beeldende kunst. Het boek sluit af met een uitgebreid biografisch lexicon en diverse bijlagen met onder meer tentoonstellingsoverzichten.
In deze heruitgave van het standaardwerk 'Vrouwen in de vormgeving in Nederland'' dat in 2007 verscheen, worden de activiteiten van veelal vergeten vrouwelijke vormgevers opnieuw onder de aandacht gebracht.
De bijdrage van vrouwen aan de toegepaste kunst en industriële vormgeving in Nederland tussen 1880 en 1940 is sterk onderbelicht gebleven. En dat terwijl het een periode betreft waarin de emancipatie van vrouwen op veel gebieden vooruitgang boekte.
Aanvankelijk richtten vrouwen zich op typisch vrouwelijke textiele handwerken als kunstnaaldwerk en weven, een gevolg van het maatschappelijk gelegitimeerde verschil tussen mannen- en vrouwenwerk. Vanaf 1895 werkten zij ook als schilderessen bij aardewerkfabrieken, als grafische vormgevers, batikkers en ambachtelijk boekbinders. Na 1904 kwam het ontwerpen voor koperwerk erbij, en vanaf 1910 ambachtelijke edelsmeedkunst. Nog weer later gingen vrouwen werken als zelfstandig kunstpottenbakker, meubelontwerper en binnenhuisarchitect. Vanaf eind jaren twintig legden zij zich ook toe op het ontwerpen van industrieel vervaardigde metalen gebruiksvoorwerpen.
Vrouwen in de vormgeving gaat uitvoerig in op de deelname van vrouwen aan tentoonstellingen, de ateliers, winkels en galeries die vrouwen startten en leidden, de netwerken die zij voor hun werk gebruikten en de vakgebieden waarin zij werkten. Uit persoonlijke documenten blijkt het idealisme van vrouwen die kozen voor een kunstambacht in een periode waarin het gehele gebied van toegepaste kunst en industriële vormgeving zich als professioneel vakgebied emancipeerde ten opzichte van de beeldende kunst. Het boek sluit af met een uitgebreid biografisch lexicon en diverse bijlagen met onder meer tentoonstellingsoverzichten.